maandag 9 december 2013

Methodologie der bevrijding – Over sociaal-organische structuurverandering en modelvorming


Het colloquium dat enige tijd geleden[1] in Darmstadt plaatsvond en dat ik bijwonen mocht, was voor mij zeer stimulerend, maar in zeker opzicht ook problematisch. Daar ik een geduldige en zorgvuldige voortzetting van de gesprekken dankbaar zou begroeten, sta ik mij toe om in wat volgt enkele gedachtes aanduidend te formuleren die mij in aansluiting aan die bespreking bezig hielden.

1. Ik ga ervan uit dat men het erover eens is dat we een veranderd bewustzijn nodig hebben om onze situatie de baas te worden. C.F von Weizsäcker[2] spreekt dit als fundamentele eis uit en verbindt daarmee het begrip ascetische wereldcultuur. Ascese als afstand nemen van de natuurwetenschappelijk-technische wereldoriëntatie is echter alleen zinvol, wanneer de evolutionaire betekenis van de individualisering wordt ontkend. Tot deze consequentie schijnt Von Weizsäcker recentelijk onder Oosterse invloed bereid te zijn geworden. Onder het aspect van de Midden-Europese cultuur doet de taak zich voor om de moderne bewustzijnswinst en de civilisatorische gevolgen ervan te onderscheiden, tegen elkaar af te bakenen en daaruit positieve consequenties te trekken.

2. Een tweede dilemma volgt hieruit dat het zeker onbetwistbare postulaat van een effectieve ingreep het gevaar inhoudt om alle moeite aan de bestaande situatie en überhaupt aan individuele gevallen te  binden – en daardoor de bewustwording te veronachtzamen. Dit laatste vereist juist het loskomen van de status quo en de vooruitgang van het enkele geval naar het overkoepelende. Anderzijds is het zeker juist dat het resultaat van handelingen des te onwaarschijnlijker en toevalliger zal zijn, hoe algemener, dus onbepaalder de doelstelling ervan is. De algemene richtingbepalende oriëntatie en de verhindering van actuele botsingen, d.w.z. de realiseerbare koersen moeten daarom in overeenstemming met elkaar worden gebracht. De nu volgende verwijzingen zijn in de zin van deze opmerkingen vooraf te verstaan.

3. Dat de huidige mensheid zich in een net van zelfgeschapen dwangconstructies verstrikt heeft en met de vraag van haar voortbestaan geconfronteerd wordt, indien het haar niet lukt zich uit deze verstrikking te bevrijden (dan wel deze, zoals er vaker voorgesteld wordt, door efficiëntere en zogenaamd menselijkere dwangmaatregelen te vervangen), is uiteraard onbetwist. Maar over de methodologie der bevrijding bestaat geen consensus, maar veeleer divergerende voorstellingen en adviezen.

Het omvangrijke potentiaal aan bedreigingen is bekend. Ik noem er enkele:
a)      Vermindering van niet regenereerbare grondstoffen en een met de verhoging van de energiekosten een parallelle teruggang van het aandeel per hoofd van de bevolking aan het bruto sociaalproduct. Beide ontwikkelingen zijn strijdig met het postulaat van kwantitatieve groei.
b)      De met de verhoging van de uitstoten parallelle waardevermindering, of devaluatie van het milieu. Ook dit houdt een voortdurende kwantitatieve groei tegen.
c)      De overwoekering van de politieke scène door dissonante groepsbelangen. Dit bevordert en verhindert tegelijk een kwantitatieve groei.
d)      De voortschrijdende technische miniaturisering en de zelfregulering alsmede winstbejag van het kapitaal die beide een kwantitatieve groei vereisen en de opbrengst door de stijgende investeringskosten en sociale problemen ten dele weer teniet doen.

4. Bij het overzicht van het bedreigingpotentiaal bleven de sociale malaise, de machtspolitieke bedreiging, het Noord-Zuidprobleem en het grondstoffenconflict (“We Must Win the Resource War”[3]) buiten beschouwing. Verder werd er over de onverenigbaarheden van de premissen van de kwantiteit gereflecteerd. Maar het is de vraag of de daarin tot uitdrukking komende eisen tot overlevering de algemeen ondervonden bevrijdingsaanspraak juist en volledig interpreteert. Het is weliswaar juist dat we geen gelegenheid meer zullen hebben om andere vragen te formuleren als we die ene vraag niet beantwoorden kunnen. Problematisch blijft echter of de ecologische en economische waarborging van ons bestaan voldoende zijn om te overleven.

Aan de ecologische en structurele problemen kan een soortgelijke symptomatische of symbolische waarde toegekend worden als aan de drijfveren voor een huisbezetting. Die tonen aan dat een slechts op zelfbehoud georiënteerde maatschappij arbeidsimpulsen zich alleen door  stimulering van gesublimeerde of ongesublimeerde verlangens kan ontwikkelen en door de uitschakeling van de leegloop en zelfdestructie ervan nog geenszins op een waardebepaling uitlopen. Het is immers een menselijke oerbehoefte om binnen werkgroepen  zinsgehaltes in vrije zelfverwerkelijking te scheppen en zich daardoor een nieuw thuis, een vaderland te geven. Het hiermee aangesproken sociale vraagstuk is hetzelfde in zowel de kleinste als in de grootste groepen. En het is duidelijk dat dit vraagstuk slechts binnen de horizon van een wereldbeschouwing te beantwoorden is.

Mij dunkt het gevaarlijk om aan zulke voorstellingen alsmede aan hun implicaties en consequenties geen praktische betekenis toe te kennen. Want het meest fundamentele en gerechtvaardige van alle menselijke behoeftes lijkt mij die naar waarlijk menswaardige arbeidsimpulsen te zijn, hetwelk alleen binnen een menskundig georiënteerde maatschappij bevredigd kan worden, een behoefte die zich niet op ten duur door blote verzadigings- of verzekeringsaanbiedingen laat verschalken of verdringen en bij voortdurende verijdeling het verlammen van iedere bereidheden tot gevolg heeft. Bij het nadenken over de noodzakelijke kwalificering van onze toestand moet mijns inziens deze zaak aangepakt worden.  En het ontwerpen van modellen van zulke prestatiegemeenschappen, die over hooggekwalificeerde arbeidsimpulsen beschikken, lijkt mij geenszins romantisch of zelfs luchtfietserij te zijn, daar veeleer zinvolle vormingen van groepen de grootste nabijheid tot datgene wat hic et nunc, het hier en nu, realiseerbaar is en de uitstralingskracht van het voorbeeld voor zich in aanspraak mogen nemen. Ik kom hier in een andere samenhang nog op terug.

5. Daarbij kom ik tot de ons alle bewegende vraag: “Wat kunnen we doen?”

a) Nagestreefd kan worden om de globale toestand te veranderen, zoals dat bv. Rudolf Steiner aangezien de toenmalige totale vernietiging bij de oorspronkelijke, door hem later op beslissende wijze gemodificeerde inauguratie van de idee van de driegeleding het voor mogelijk hield.[4] Wie vandaag de dag zulke doeleinden heeft, moet zich afvragen of hij bij het gebruik van het instrumentarium van massacontact (dat, in de zin van een voldoende wijd opgevatte ecologie, tot de meest beschadigende bestanddelen van milieubederf behoort) met zijn eigen milieubegrip en bij de aanspraak op de democratische meerderheidsautoriteit met zijn vrijheidsbewustzijn in overeenstemming blijft. Hij mag zich verder niet verhelen dat het zichzelf in diskrediet brengen van een oorspronkelijk juist idee in de verschijningsvorm voor de openbare opinie bij een mislukte inzet des te blijvender is naar gelang de aanspraak op algemene inachtneming waarmee een zodanige aangelegenheid verdedigd wordt. Het betreft de verantwoording tegenover een idee en ook tegenover diegenen die zich voor dit idee op een andere wijze inzetten. Uiteraard zou het  aanmatigend zijn om iemand  het opkomen voor zijn overtuiging te willen verhinderen. Het zou echter toegestaan moeten zijn om op de sociale takt van degenen te vertrouwen die bij de keuze van de middelen van hun publieke optreden zouden moeten overwegen of ze niet mogelijkerwijze het werk van anderen benadelen en daarmee hun eigen ideële uitgangspunt weerspreken.

b) De verspreiding van inzicht met behulp van de qua succes relatief neutrale publicatiemiddelen, zoals voordracht, verhandeling, boek.  De succes-ascese heeft het bekende heuristische voordeel om de invalshoek te verbreiden die door het succes-aspect al te licht beperkt wordt. Ze accumuleert energieën die anders vaak bij de aanvankelijke moeite gespendeerd worden. En ze wendt zich tot iets dat duurzamer is dan de makkelijk teleurgestelde verwachting van een voordeel, namelijk tot het inzicht dat de handeling meer  lief heeft dan het resultaat.

c) Het uit de wereld helpen van schadelijkheden en onzinnigheden binnen de bestaande toestand door maatregelen, waarvan het nut direct uit het doordenken van de systeemcontrasten blijkt. Er zijn zeer opmerkelijke adviezen van dit soort bekend. Ze hebben het voordeel dat ze voor grote mensengroepen, alsmede voor de vertegenwoordigers van imperatieve mandaten en voor bevoegde en ervaren personen in bepaalde sectoren, gemakkelijk genoeg te begrijpen zijn.

d) De bezetting van leemtes die binnen het al dan niet gewilde dwangmechanisme overblijven met zichzelf onderhoudende of gesteunde coöperatiegemeenschappen die een alternatieve prestatie verrichten en tegelijk een instructief modelkarakter hebben. Voor een zodanig binnenrukken in nog open niches zijn “stichting” en “zelfhulpgemeenschap” de kernspreuken.

6. Ik wend mij om te beginnen tot de onder 5 c) genoemde variant. Daarbij wijs ik met name naar de voorstellen van Prof. Dr. H. Ch. Binswanger.[5]  Binswanger geeft de volgende concrete aanwijzingen die een mogelijke uitweg bieden uit de leegloop en zelfvernietiging van de door een kwantiteitspostulaat beheerste economische orde:
a)  als ordeningspolitiek voorstel voor het spaarzame gebruik van grondstoffen de invoering van overdraagbare (beperkende) emissierechten;
b)     als procespolitiek voorstel voor de beperking van de zelfvernietigende consumptie- en productiepatronen de ontwikkeling van prognosemodellen van energie en grondstoffen besparende investeringen voor  een gedecentraliseerde energieopwekking, die als planningsrichtlijnen beoordeeld dienen te worden en in samenhang daarmee de invoering van vraagsturende energiebelasting.
c)    als loon- en marktpolitieke maatregel de verkorting van de arbeidstijd voor de broodwinning, onder aftrek van de eigen arbeid in de consumptiesector op de totale loonontvangst;
d)      Aftrek van de kosten van de stabilisatie van het milieu op de verdeling van het bbp, broto binnenlands product..

Deze voorstellen zijn uiteraard geschikt om de overgang van zelfdestructieve kwantitatieve groei naar structuurvormende groei in te luiden. De kwalificatie-idee behoeft echter mijns inzien nog een bijzondere beschouwing.

Met name het onder c) aangevoerde voorstel lijkt mij met het onder 5 d) genoemde gezichtspunt in overeenstemming te zijn. Hierbij beschouw ik het gezichtspunt van zelfverzorging door eigen arbeid minder overtuigend als dat van de vorming van naburige (en eventueel ook verder uitstrekkende) zogenoemde “kleine netten”, temeer omdat deze twijfelloos milieubewuster zijn (ook met alle praktische gevolgen) dan het punctueel georiënteerde belang.

De vorming van zulke “kleine netten” als zelfhulp op het gebied van anderszins afnemende prestaties is toch al een steeds urgenter wordend desideratum. In deze samenhang is het recentelijk naar voren gekomen voorstel om arbeidsplaatsen te delen opmerkelijk, daar het door zijn aandeel aan vrije tijd een van de algemene arbeidstijdverkorting onafhankelijk uitgangspunt is voor de vorming van zelfhulpnetwerken.

Dit voorstel is, onafhankelijk van zijn zeker belangrijke economiepolitieke functie (in de zin van 5 c), van betekenis vanwege de voldoende wijd vervatte kwalificeringsidee, dus hoogst gekwalificeerde en überhaupt volledig uitgeruste arbeidsimpulsen. De vorming van zelfhulpgroepen ter overwinning van de horror van onvervuldheid is bekend. Hier komt het er op neer om de heden veel besproken kwestie van zingeving niet alleen onder de gebruikelijke aspecten van levenskwaliteit en zelfverwerkelijking te beschouwen.

Het behoud van ons fysiologisch bestaan geldt voor onze beschaving als een doel op zichzelf. We leven om te leven of om te overleven, dat zijn haar zinsbepalingen, en kwalificeringen zoals zelfverwerkelijking zijn daarbij uitvoeringskenmerken. Het zou echter wel eens kunnen zijn dat de vervaardiging van de basisbehoefte (voedsel, kleding, woning en beroepsvorming) slechts de katalysator van de eigenlijke prestatiezin is. Het waardeaccent van de arbeid zou dan op een andere wijze dan door onze materialistische beschaving te zetten zijn, die geen andere doelstellingen kent en kennen kan dan het behoud van de soort.
De vraag naar de zin (van een werkend bestaan) kan niet serieus gesteld worden zonder het omzeilen van de andere vraag naar de zin van de belichaming en de daarmee verbondene vraag van een geïndividualiseerde (biografisch noodlottig) tijdsverloop.

7. De zingevingsvraag in een voldoende breed gevat ecologisch en menskundig (basiswetenschappelijk) aspect, alsmede het gerelateerde incarnatieprobleem, kan in deze marginale vorm natuurlijk slechts voor nader onderzoek aanbevolen worden.

Het omvat drie subvragen die mijns inziens bij alle sociale modelvoorstellingen en -vormingen in acht genomen moeten worden:

a) de oorspronkelijk aangelegde eenmaligheid van elke, ook de meest bescheiden menselijke vaardigheidsontwikkeling en de daarmee verbonden eis ter bescherming van de grondslagen, alsmede de onaantastbaarheid van het wezenlijke bestaan en de rechtvaardige uitwerking daarvan;
b)      het menselijke aangewezen zijn op interactie en de daaruit volgende behoefte naar verdraagzaamheid en behulpzaamheid (vriendschap);
c)      de onvolledigheid van de in elke karakterologische contour gecentreerde aanspraak op ontwikkeling van zijn talenten en de daarmee gegeven dragende en aanvullende betekenis van de gemeenschap.

Alleen zulke sociale modellen die een structuur laten zien welke in overeenstemming is met deze kenmerken of dimensies van het menselijke  bestaan zijn zinvol en zindragend. Ze moeten dus de fysiologische grondslag beschermen van de menselijke vaardigheidsontwikkeling (vrijheid), dus de belichaming in een eigenheid die juist geen doel op zichzelf is maar de vrijheid dient, en kunnen deze bescherming alleen binnen een eveneens de vrijheid- (en niet alleen het lichaam-) dienend raamwerk uitoefenen. Ze moeten zich verder laten zien als drager van een boven de onvolmaaktheid uitgaande zin juist in de vervulling van hun speciale taak. En ze moeten eindelijk zich als de oorden van een beraadslagende consensus, die de beide voorafgaande gezichtspunten omvat, geloofwaardig maken.

8. Deze opmerkingen beschouw ik als een verwijzing naar hier en nu, zonder omweg, uitvoerbare sociale modelvormingen. De versmelting van deze ideeënschets met de voorstellingen van de functie van kleine netwerken en van zelfhulpgroeperingen is vermoedelijk overtuigend. Dit zou vooral het geval kunnen zijn wanneer het voorstel tot deling van arbeidsplaatsen zich zou doorzetten tegen de dit voorstel schade berokkenende bureaucratische hindernissen. Want dan zou het van de broodwinning ontlaste prestatiepotentiaal vrij worden, dat nu echter niet alleen in de consumptiesector, maar in verband met de pas eigenlijk kwalificerende zinsector ingezet kunnen worden.

Deze complementariteit dunkt mij een van de fundamentele eisen van onze tijd te zijn en alleen vanuit deze optiek kunnen mijns inziens de kenmerken van de kwalificering volledig geformuleerd worden. Want een voldoende breed opgevatte kwalificering zou niet alleen het product van de menselijke arbeidsprestatie met het oog op de reproduceerbaarheid van de soort  moeten omvatten, maar ook en tenminste met dezelfde nadruk de menselijke arbeidsprestatie zelf, wat haar zinsgehalte betreft voor het individuele menselijke bestaan, d.w.z. zijn tussen onaantastbaarheid en onvolmaaktheid uitgestrekte scala van variatiemogelijkheden.

Een uitspraak van Rudolf Steiner moet in dit verband ter harte genomen worden. Hij wees een tijd geleden in Breslau in aansluiting aan de Koberwitz conferentie jonge mensen erop dat ze  in het oprichten van plaatsen van waarachtig vrij geestesleven op de grondslag van biologisch-dynamisch werkende boerderijen een opgave zouden kunnen vinden die aan een van de eisen des tijds voldoet. Later heeft hij naar de overlevingsmogelijkheid van zulke eilanden binnen op til zijnde catastrofen gewezen. Het voor de hand liggende verwijt van groepenegoïsme dat tegen zulke eilandvormingen gemaakt wordt, kan ontzenuwd worden door verwijzing naar de de eis van uitvoerbaarheid en met de exemplificatie- en publicatieverplichtingen die met de oprichting van zulke bijzondere oorden aangegaan worden. 

Het vrijgemaakte en in kleine netwerken tot zelfhulp georganiseerde aandeel in de broodwinning zou door zijn structuur- en bewustzijnsvormende effect niet slechts de vraag naar het waartoe van arbeid (overleven), maar ook de beide andere vragen naar het waarom (vaardigheidsontwikkeling op grond van zinvol gebruik van de fysiologische grondslag van onze vrijheid) en waarheen (zin van onvolledigheid) van arbeid beantwoorden. De beraadslagende consensus waarin een zindragende oplossing van de speciale opgave aan de horizon van die vragen ontwikkeld wordt, zou het probleem oplossen, de utilitaire prestatie met een non-utilitaire bewustzijnsvorming te verbinden. Dit is de legitieme zin van medezeggenschap. Hierin ligt echter ook een mogelijkheid om aan de toenemende onheilspellende gevoelens van barre vervreemding, van de gecompliceerdheid en ondoorzichtigheid van onze door en door getechniseerde beschaving, die zich tot in de arbeidsplaats uitstrekt, te ontsnappen

9. Onafhankelijk van de voorafgaande (en precisering behoevende) aanduidingen wil ik met het oog op de voorstellen van Binswanger twee in een soortgelijke samenhang vaak naar voren gebrachte verwijten opnemen. De sociale vrede zou (tenminste in de Bondsrepubliek Duitsland) van massa-arbeid, massaconsumptie en massastandaard afhankelijk zijn, en deze voorwaarden van onze maatschappijstructuur zouden alleen veranderd kunnen worden, indien het zou lukken om de voorstellingen van miljoenen van mensen te veranderen. Deze meestal als verwijt tegen elke soort van “sociale romantiek” geformuleerde uitspraak kan men billijken, wanneer men ze tot de door mij in het voorafgaande gekarakteriseerde problematiek reduceert. Het gaat er om modelvormingen te ontwikkelen die door hun ecologisch-therapeutische nuttigheid voor velen begrijpelijk en tegelijk door hun van het speciale geval losgemaakte bewustzijnsvorming zindragend zijn.

Een verder vaak gehoord verwijt vraagt met vernederende scepsis naar de met voldoende autoriteit uitgeruste instantie die aan een grotere gemeenschap het bevel tot een diepgravende verandering van haar levensomstandigheden en de daarmee verbonden verwachtingen zou kunnen geven. Ook dit verwijt kan men toestemmend op zijn probleemkern reduceren. Want het wijst terecht op de traagheid en het systeemautomatisme van de macht- en belangenconcentraties die onze samenleving beheersen.

Hieruit volgt enerzijds het vooruitzicht op de binnen de starheid van het systeem verblijvende leemtes. Anderzijds echter ook de aansporing tot het nadenken over uitvoerbare orgaanvormingen. Deze kunnen in het klein zelfhulp- en draaggroepen, in het groot doortastende associaties zijn. Een mijns inziens nog lang niet in voldoende mate gepresteerde sociaal-wetenschappelijke bezinning zou aan de opgaven en functies van de associaties gewijd moeten zijn. Hierbij dunkt mij vooral de verhouding van de associaties tot de drie gebieden van geld- en kredietcreatie (geldwaarde), handel (winst) en het beheer van de productiemiddelen (eigendom) van betekenis te zijn.[6]




[1] Op 11 juli,1981 in aanwezigheid van de heer Eisle en Dr. Koller
[2] Toenmalige Duitse Bondspresident
[3] Zie “The New York Times” van 2 augustus 1981.
[4] Dit betreft de overgang van de tweede naar de derde fase van de sociale organica, d.w.z. van “De kernpunten” naar de cursus “Wereldeconomie”; zie meer hierover in de inleiding van de uitgever.
[5] Zie zijn voordracht “Wir brauchen eine neue Wirtschaftspolitik“gehouden tijdens zijn feestrede bij de ontvangst van de Bundesnaturschutzpreis door de Bund für Umwelt und Natuurschutz Deutschland e.V in 1980, alsmede zijn verhandeling “Vom quantitativen zum qualitiativen Wachstum – ein neues Scenario der Wirtschaftspolitik” in Wirtschaft und Recht, Nr. 3/4, 1981.
[6] Zie hier vooral  Herbert Witznemanns „Geldordening als bewustzijnskwestie” waar dit nader is uitgewerkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten