zaterdag 5 april 2014

Impulsen voor de oprichting van een sociaal-organisch modelbedrijf

Noot vooraf: Deze tekst is het vierde en laatste deel van de op 29 september j.l. verschenen publicatie“Een Nieuwe Economische Orde – Rudolf Steiners Sociale Organica” van de Duitse filosoof/antroposoof en industrieel Herbert Witzenmann (1905-1988). Hij werd door hem onder de titel “Aforistische aansporingen voor een seminaar over sociale organica” in mei 1976 geschreven als voorbereiding voor een seminaar over het thema sociale organica dat van 10 tot 12 oktober 1976 in Zwitserland plaatsvond. Het seminaar kwam op aansporing van Dhr. Dr. Koller tot stand. In de inleiding op deze tekst schreef Herbert Witzenmann: “In een gesprek dat ik voor kort met Dhr. Dr. R. Koller kon hebben, stelde zich voor ons beiden de opgave voor ogen om de aansporingen, die wij aan Rudolf Steiner te danken hebben, zodanig te individualiseren en uit te werken, zoals dat het huidige economische en sociale leven van ons vereist. We kwamen in dit gesprek tot de overeenstemming dat een seminaar, waarvan de deelnemers zich met de ontwikkeling van sociaal-organische modellen bezig zouden houden, deze opgave zouden kunnen oppakken en in het gunstigste geval geleidelijk tot met de zaak overeenkomstige resultaten zouden kunnen komen.” Dat was een van de drijfveren van het toen in Dornach opgerichte “Seminar voor jeugdarbeid, kunst en sociale organica” o.l.v. Herbert Witzenmann, dat na zijn dood in 1988 uiteindelijk werd voortgezet door zijn voormalige secretaris Reto A. Savoldelli.
(Deze doorwrochte, meditatieve tekst is door mij van ondertitels voorzien c.q. opengebroken om er wat makkelijker doorheen te komen.)

Beste vrienden,
In plaats van de uitdrukking “sociaal-organisch model” zou men natuurlijk ook een andere benaming kunnen gebruiken (bv. concept, beeld etc.), maar de taalkundige vorm is in dit geval niet belangrijk. Uiteraard moet men vooraf het wel onderling eens zien te worden, wat men onder die benaming in de zin van een randvoorwaarde begrijpt. Daarvoor is het echter nodig voor ogen te houden dat men zich bij zo’n aanvankelijke verwittiging niet op starre definities mag vastleggen, maar dat het daarbij veeleer om een elastische karakteristiek kan gaan die in de loop van het werk geleidelijk moet worden ingevuld en uitgebreid of ook gepreciseerd.
In deze zin som ik in wat volgt enkele mij in deze zaak relevant dunkende gezichtspunten op in de stijl van een vluchtig ontwerp:

Sociaalorganisch model als morele intuïtie

1. Een “sociaal-organisch model” kan, ongeacht andere parameters analoog een morele intuïtie in de zin van “De filosofie van de vrijheid” van Rudolf Steiner opgevat en opgebouwd worden. Een verklarend voorbeeld voor zo’n sociaal-organische intuïtie zal ik onder punt 4 geven.

Sociaalorganische fantasie

2. “Morele intuïties” hebben het karakter van oerbeelden in de zin van het door Goethe ingevoerde begrip typus (type). Ze zijn daarom structuur-vormende opbouwkrachten en variabele stabilisatoren van door hen bepaalde verschijningsvormen (metamorfosen) zonder zelf te verschijnen. Het ontwerpgebied van zulke verschijningsvormen is op het maatschappelijk vlak de sociaal-organische fantasie, die met de morele fantasie overeenstemt. Zulke strikt gesproken niet-voorstelbare, maar slechts door het voorstellen intendeerbare sociaal-organische intuïties dienen dus in enkele dezelfde typus toebehorende metamorfoses gerepresenteerd worden. Dit is uiteraard de opgave van de sociaal-organische fantasie.

Sociaalorganische techniek

3. Hiertoe moet echter als derde de zogenaamde “sociaal-organische techniek” overeenkomstig de morele techniek komen. De opgave van de sociaal-organische techniek is vooral het afbakenen en analyseren van zijn voorwaarden en zijn scala van variatiemogelijkheden waarin een van de metamorfosen van het sociaal-organisch model in de praktijk kan worden gebracht.

Tegenstroomprincipe inzake arbeid en kapitaal

4. Het voorafgaande zal door de volgende aanduidingen iets verder gesubstantiveerd worden:
Als een intuïtief sociaal-organisch model heb ik al geruime tijd geleden het “tegenstroomprincipe” voorgesteld[1], o.m. ook voor het begrip en de verzoening van de beide zogenaamde factoren “arbeid” en “kapitaal”, die tegenwoordig in Duitsland maar ook elders behoorlijk met elkaar in de clinch liggen. Volgens dat principe dienen zich binnen een prestatiegemeenschap individuele en coöperatieve initiatieven in een uitwisseling van hun doelstellingen en door een samen en in elkaar werken van hun taakoplossingen te ontplooien. Een centraal, solidair opgebouwde en volgens moderne, sociaal-organische en per bedrijf individuele rechtsprincipes geconstitueerde raad van advies dient een bemiddelende en functionele rol te ondernemen onder waarneming van de eisen die de cultuur- en prijsrechtvaardigheid stelt. Dit zou het ware en werkelijke equivalent van het zgn.. medezeggenschap zijn. – Hiermee is natuurlijk slechts een als aansporing en geenszins als vooronderstelling gedacht voorbeeld gegeven van een sociaal-organische intuïtie.

Sociaalorganische inventie

Reeds deze korte karakteristiek verlaat het sociaal-organische intuïtiegebied in de pregnante zin van het woord en gaat over in het fantasiegebied van sociaal-organische ontdekking, inventie. Alle verdere differentiatie en concretisering van wat hier aangeduid werd behoren daarom tot dit gebied. Hier gaat het er dus om de uitvoeringsvormen van het model te ontdekken. Onder uitvoering kan in deze samenhang tweeërlei begrepen worden.

Oeruitvoering

De “oeruitvoering”, waardoor een sociaal-organisch model tot de grondslag van een bestaand of nog niet bestaand bedrijf wordt gemaakt.
Bij de oprichting van een nieuw bedrijf heeft de oeruitvoering natuurlijk slechts een heuristische, d.w.z. zelfvindende richtwaarde. De oeruitvoering moet in de experimenteel sociaal-organische oordeelsvorming geverifieerd, gemodificeerd en geïndividualiseerd worden. Zij is pas dan een organische metamorfose van het intuïtieve typus, indien ze aan de kwantitatieve, kwalitatieve en culturele ontwikkeling van het bedrijf als een dynamisch voorbeeld recht weet te doen. Bij een al bestaand bedrijf komt de oeruitvoering van het model tot haar recht als bewustwording van de meer of minder onbewust typische en specifieke sociale organica inherent aan dit bedrijf. Naast de bewustwording en ontwikkeling daarvan is vooral kennis en omvorming van de verscheidene remmende factoren van betekenis die de voortgang van het bedrijf beschadigen.

Toepassingsgebied

Het “toepassingsgebied”, die de organische specificatie en integratie van de individuele bedrijfssectoren betreft.
De hoofdvraag van alle sociaal-organische ontdekkingen betreft de eigenschappen die binnen een tijdsgewricht-, institutioneel- en maatschappelijk beperkte scala van mogelijkheden enerzijds alle bedrijven met elkaar gemeen hebben en die anderzijds de individueel niet herhaalbare karakteristiek van een bepaald bedrijf vormen. Deze beide polen vormen het interval waarbinnen de sociaal-organische inventie haar aanzetpunten zoeken en vinden. Algemeen voor bedrijven is bv. de interdependentie van de vorming van W1 (arbeid toegepast op de natuur, zgn. handarbeid)  en van W2 (geest toegepast op de arbeid, zgn.. hoofdarbeid) zoals die in de cursus “Wereldeconomie” van Rudolf Steiner ontwikkeld worden.[2] Binnen dit gebied vormen zich door specifieke prevalenties de verscheidende bedrijfstakken. De prevalenties omvatten hierbij verzamelingstheoretische categorieën van bedrijven, wier opgaven de moderne bedrijfswetenschap door speltheoretische en beslissingslogische formules gelooft te kunnen bevatten. De W-1 vorming begint al in het gebied van de oeruitvoering en bereikt onder steeds toenemende organisatie-invloed haar hoogtepunt daar waar een maximum aan integratie van de gedifferentieerde en tegelijk coherente arbeidsprocessen bereikt is. De W-2 vorming begint begrijpelijk in dit gebied en strekt zich met onscherpe grenzen ongeveer van de waardebepaling van de arbeids- en functieplaatsen uit tot aan het ondernemingsstrategische bedrijfsadvies en de bedrijfsvoering.

Bedrijfstakken

In overeenstemming daarmee komen daaruit voort de bedrijfstakken van het productie-, transport-, en adviesbedrijf, die natuurlijk nooit in ongemengde vorm voorkomen, maar zich in elk bedrijf doordringen. Ze kunnen weliswaar in de zin van [de Duitse socioloog] Max Weber ideaaltypisch geconstrueerd worden, maar treden binnen de bedrijfswerkelijkheid steeds tendentieel op. Een categoriale ordening van de bedrijfstakken is ook onder het gezichtspunt van de drie functiestappen van de tegenstroomdynamiek mogelijk. – Bedrijfsindividueel uniek zijn o.m. de geschiedenis van het ondernemen, de ondernemingswaagstukken en hun verantwoordelingsdragers.

Sociaal-organische aanknopingspunten

5. De karakteristiek van de sociaal-organische inventie is reeds, in overeenstemming met de aard van de zaak, op het gebied van de sociaal-organische techniek overgeslagen. De sociaal-organische techniek moet zich met de reeds voorhanden zijnde voorwaarden bezig houden waaronder een sociaal-organische bedrijfsvoering kan plaatsvinden. De elasticiteit en resistentie van deze voorwaarden moeten bekend zijn eer een sociaal-organische functionalisering opgestart kan worden.
Daarmee wordt naar het belangrijke en moeilijke gebied van sociaal-organische aanknoping verwezen. Aanknopingsvoorwaarden liggen reeds in de status van een al bestaand bedrijf voor, waarvan de parameters o.m. sectorspecifieke, personeelspecifieke en verzamelingsspecifieke structuren en prestaties vooraf zijn. De vrij grote resistentie van deze factoren mag niet onderschat worden, daar ze o.m. het investeringsniveau van het bedrijf betreffen dat des te moeilijker veranderbaar is, hoe hoger het kwalitatieve en kwantitatieve prestatieniveau van het bedrijf ligt. Nog veel ongevoeliger zijn echter de aanknopingsvoorwaarden die in het individuele bedrijfsgebied overslaan. De parameters daarvan zijn o.m. locatie, het sociale, politieke en cultuur- c.q. beschavingsspecifieke milieu, taalafhankelijk rollengedrag van de medewerkers (een lievelingsthema van de sociologie), levensstandaard, sociale, politieke en economische efficiëntie en tendens en nog veel meer andere dingen. Uit dit gebied moeten ook de elementen geput worden die bij de oprichting van het bedrijf nodig zijn, bv. het kapitaal, bestaand uit eigen en andermans kapitaal, de arbeidsruimten en de machinale en organisatorische inrichting. Hier leven de medewerkers die gewonnen en met het ondernemingsdoel, dat in overeenstemming met de sociale verwachtingen en rechtsbepalingen vastgesteld wordt, vertrouwd moeten worden gemaakt. Hier liggen ook de voorwaarden voor vele andere beslissingstheoretische waarden voor, bv. de coöperatie-, markt-, en rentabiliteitsprognoses en nog veel meer dat nodig is voor de rechtvaardiging van de oprichting van het bedrijf alsmede van de bedrijfsleiding.

De tegenstelling van vrijheid en macht

6. Een belangrijke, sociaal-organisch uiterst beduidende polariteit is die tussen vrijheid en macht. Het determinisme-/indeterminisme-probleem kan binnen het terrein van kennis en maatregelen geenszins uitgesloten worden. Evenwel is er voor de hier door mij neergelegde aforistische aansporingen op dit gebied geen plaats. De problemen op dit gebied worden overigens in Rudolf Steiners vrijheidsleer en sociale organica op een unieke wijze ontwikkeld. Uiteraard zijn de hiertoe behorende onderzoeksresultaten van Rudolf Steiner op hun betekenis van onze tegenwoordige tijd nog nauwelijks ontsloten. Dit geldt vooral voor Rudolf Steiners scheppingen op het gebied van de rechtswetenschap en de rechtsordening. Hierbij moet men de “epochale” van de “bedrijfsinterne rechtsvorming” onderscheiden.
Over de machtsvormen en –formules, waarover tegenwoordig een levendige discussie wordt gevoerd en die het onderwerp van een uitgebreide literatuur vormen, heeft Rudolf Steiner zich minder expliciet dan impliciet geuit. Ook hierover kan in dit exposé slechts een aanduiding worden gegeven. Het nadenken over het wezen van machtsvormen, die vandaag de dag in vele verschijningsvormen en versluieringen de wereld beheersen, mag  echter niet achterblijven, wanneer men van plan is vrije en vrijheid scheppende organisatievormen te verwerkelijken. Wellicht is de volgende verwijzing van enige betekenis.

Vormgevings-, vernietigings- en uitvoeringsmacht

Vormgevings-, vernietigings- en uitvoeringsmacht kunnen als de drie wezenlijke verschijnings-vormen van de macht worden onderscheiden. Deze drie vormen treden begrijpelijk niet geïsoleerd, maar in verbond met elkaar op, omdat ze niet metamorfosen maar dimensies van de macht zijn. Er is namelijk geen vorm van macht zonder uitvoering mogelijk, waarbij echter de uitvoeringsmacht zelf een specifieke karakteristiek toont. Uitvoeringsmacht berust in wezen op de bezetting van stafposities met hooggekwalificeerde, rollen- en systeemgebonden functionarissen. In zo verre de hiermee schaars aangeduide karakteristiek van de macht treffend is, is ze het tegenbeeld van vrijelijke organisatievormen en daarom de keerzijde daarvan. Als zo’n negatieve karakteristiek zou dat juist voor een positief begrip van het onderhavige probleem van betekenis kunnen zijn.

Methodologische tussenbemerking

7. De grondslag voor de geplande sociaal-organische arbeid dienen m.i. de beide sociaalwetenschappelijk hoofdwerken van Rudolf Steiner te zijn, te weten “De filosofie van de vrijheid”[3] en de zogenoemde “Cursus Wereldeconomie”[4]. Later kunnen wellicht nog andere werken van Rudolf Steiner hieraan toegevoegd worden, bv. de voordrachten over “Die Bedeutung der Anthroposophie im Geistesleben der Gegenwart” (De betekenis van de antroposofie in het huidige geestesleven, GA 82, niet vertaald).[5]

De bij de bestudering van deze werken aanbevolen methode is m.i. die van de psychische observatie, d.w.z. de verificatie van de door Rudolf Steiner opgetekende inhoud door de eigen innerlijke ervaring. Het achterwege laten van deze factor is zowel het gevolg als de oorzaak van het huidige de wereld beheersende materialisme en de hoofdfout van de huidige triomferende natuurwetenschap. Deze zet namelijk met haar observaties veel te laat in, daar ze er nauwelijks rekening mee houdt dat het uitgangspunt van elke observatie in de observator zelf moet worden gevonden. De aangeduide ontsluiting van de werken van Rudolf Steiner moet aangevuld worden door de bewustwording van hun (compositorisch tot uitdrukking komende) intuïtieve inhoud, die als een “rode draad” binnen de opeenvolgende details van Rudolf Steiners presentatie kenbaar wordt. Deze methodologische tussengevoegde opmerking moge toegestaan zijn, daar elke poging die de pretentie heeft zich boven het niveau van dilettantisme te verheffen een bezinning op haar procedure behoeft.  Omdat het hieraan bij de soms vaak volstrekt loffelijke prestaties van antroposofische auteurs dikwijls ontbreekt, leidt de analyse van hun prestaties meestal tot het droevige resultaat dat ze zich als onbewust in de door Rudolf Steiner overwonnen deductieve of inductieve procedure teruggevallenen neerzetten.

De leer van de rechtvaardige prijs

8. Zoals bij u algemeen bekend, is de rechtvaardige prijs het centrale begrip van de sociale organica van Rudolf Steiner. Dit is zo onmiskenbaar en treffend dat men de zogenoemde “Cursus Wereldeconomie” wellicht de beter toepasbare titel “De leer van de rechtvaardige prijs” zou kunnen geven. Hier heb ik mij vaker over geuit.[6] De leer van de rechtvaardige prijs is tegelijk de “rode draad”, het vervolgen waarvan de gecompliceerde implicaties van de voordrachten van deze cursus worden geopenbaard. Sociaal-organische modelconstructies moeten daarom door dit centrale begrip hun richtwaarde krijgen. Wanneer dus bv. aan zo’n modelconstructie  de tegenstroomintuïtie ten grondslag moet worden gelegd, zou getoetst moeten worden, of, in hoe ver en hoe ze recht aan de sociaal-organische prijsidee van Rudolf Steiner  kunnen doen. Indicatoren van zo’n toetsing zouden o.m. met het oog op zodanige factoren verkregen kunnen worden die in sociaal-organische zin prijsvormend dan wel prijsvervalsend zijn. Uitgaand van de observatie van de prijsdynamiek in het sociale organisme alsmede van haar functie in een speciaal model, zouden ook uitzichten op een sociaal-organische rechtsschepping en de cultuur van een modern rechtvaardigheidsgevoel te verkrijgen zijn. De rechtsschepping en het kweken van zo’n gezindheid zou daarbij zowel met het oog op haar algemene alsmede op haar per bedrijf individuele parameter  tot het onderwerp van sociaal-organisch onderzoek moeten worden. Hiermee wordt op een van de belangrijkste implicaties van het model gewezen. In aller korte heb ik hierover in mijn voordracht over de vier rechtsvormende grondbeginsels enkele aanduidingen gemaakt.[7]

Universele schenkingsidee

9. Zoals algemeen bekend, zijn de huidige opvattingen over de arbeidsprijs (=loon) enkele van de belangrijkste oorzaken van de prijsvervalsing. De zogenoemde loongerechtigheid is daarom op de manier zoals ze vandaag nagestreefd wordt, weliswaar niet de enige, maar toch een van de belangrijkste oorzaken van de prijsongerechtigheid. Het afpingelen op de prijs van de arbeidskracht staat bovendien in schril contrast met de heden ten dage met de grootst mogelijke passie vertegenwoordigde eis naar de menswaardigheid van de arbeid. De genezing van het sociale loonsyndroom zou de algemene sociaal-organische uitvoering van de schenkingsidee zijn, die Rudolf Steiner expliciet vooreerst in haar betekenis voor het vrije geestesleven ontwikkeld heeft. Haar veralgemenisering volgt echter uit het grondbeginsel dat arbeidskracht geen koopwaar mag zijn.

Het sociaal-organische evangelie

Tegen dit principe van het sociaal-organische evangelie, dat in de ons overgeleverde woorden van het Oude Testament wordt uitgedrukt: “Wij zijn allemaal stadhouders van God.”[8], zondigen vandaag zowel de arbeiders als de ondernemers. De arbeiders en vooral de machtige functionarissen die hen vertegenwoordigen slaan zich echter zelf in het gezicht. Het doordenken van de veronderstellingen en gevolgen van het serieus bedoelde postulaat “Arbeid mag geen waar zijn” leidt namelijk tot de universele schenkingsidee. Hiertoe zou men o.m. mijn in het Zwitserse “Park der Grünen” voorgelezen en in de “Mittelungen” van de “Arbeitkreis zur geistgemässen Durchdringung der Weltlage” gepubliceerde voordracht “Die Überwindung des Materialismus durch geistige Erfahrung” (De overwinning van het materialisme door geestelijke ervaring, niet vertaald) verder kunnen nalezen.[9]  Volgens dit idee van “universele schenking” zou iedereen die arbeid verricht (zoals het alleen menswaardig is) zijn arbeid aan de gemeenschap schenken, zonder een tegenprestatie te eisen. De gemeenschap zou hem of haar in overeenstemming daarmee en naar de mate van de totale waarde van het sociaalproduct de nodige levensbehoeftes schenken.

Vaststelling van de basisbehoefte

De inschatting van de levensbehoefte is daarbij een van de belangrijkste en moeilijkste vragen van de sociale organica. Want hierbij kan natuurlijk niet van de leugenachtige propaganda van de gelijkheid van de mensen uitgegaan worden. Veeleer moeten bij de inschatting van de individuele behoefte algemene en individuele gezichtspunten met elkaar verbonden worden. De vaststelling van de “basisbehoefte”is enerzijds een theoretische, anderzijds een praktische. De theoretische vaststelling betreft het basispostulaat dat volgens het fysiologische en psychologische organisatieniveau van een bevolking gemeten wordt. De praktische vaststelling is slechts een rekenopgave, waarvan het resultaat de deling van het brutto nationaal product (bnp) door het aantal personen van de bevolking is. Daarbij moet een bepaald bedrag van de waarde van het bnp voor individuele vereffening moet worden teruggehouden. Natuurlijk is het de opgave van de sociale organica om de praktische vaststelling met de theoretische in overeenstemming te brengen. De vragen die de reservering en de verdeling van het bedrag voor “individuele vereffeningen”betreffen, behoren tot de interessantste en moeilijkste van het totale gebied van de sociale organica. Deze schets biedt geen ruimte om hier nader op in te gaan.

Valutazekerheid

Overigens zou het nuttig zijn om de universele schenking als een metamorfose van de sociale prijsgerechtigheid te ontwikkelen. Complementair aan de idee van universele schenking is de door Rudolf Steiner in de cursus Wereldeconomie ontwikkelde idee van valutazekerheid, die wederom de grondslag voor de sociaal-organische verdeling volgens de door Rudolf Steiner aangegeven sleutel is. Interessant zou het wellicht zijn in de door Rudolf Steiner ontwikkelde en tot nu toe nauwelijks begrepen prijsformules – die ik, zoals wellicht bekend is, voor het eerst met succes heb kunnen interpreteren[10] – om de arbeidskracht als waar, dus het loon als factor in te zetten, zoals het bij de erkenning van de huidige calculatiegewoontes en de daarmee overeenstemmende voorstellingen over de arbeidsprijs het geval zou moeten zijn. Een dergelijke, uiteraard vervalsende toepassing van de prijsformules van Rudolf Steiner zou de formulering van het onwerkelijke en asociale zijn, dat echter overeenstemt  met de huidige zogenoemde economische werkelijkheid. Een zodanige negatieve karakteristiek is echter wel geschikt om die na te streven werkelijkheid des te duidelijker te doen profileren. Prijsgerechtigheid, schenking, “valutazekerheid en verdeling van het sociaalproduct zijn eng met elkaar samenhangende, elkaar wederzijds bepalende en in elkaar overlopende begrippen. Ze vormen een ideëel organisme, waar tegenover de draagkracht van elk sociaal-organisch model zich moet bewijzen. In samenhang met de schenkingsidee zou ook de vandaag vooral onder het gezichtspunt van belastingsvoordelen gepraktiseerde stichtingsidee te beschouwen zijn. Hierbij zou het nuttig zijn om bij de door Prof. Strickrodt ontwikkelende voorstellingen aan te knopen.[11]

Moderne godsdienst als dienst aan de aarde

10. Een integraal onderdeel van het tegenstroommodel is de adviesinstantie. Hiermee hangt de welzeker belangrijkste vraag van alle sociaal-organische maatregelen en strevingen samen. Een economisch efficiënt samenwerken van mensen, dat tegelijk recht doet aan de menselijke waardigheid en waarin de medewerkers zich op waardige wijze terecht vinden, hangt op beslissende wijze af van de vaardigheid en bereidwilligheid tot overleg, d.w.z. van de vaardigheid van de beraadslagenden om elkaar te begrijpen en op elkaar in te gaan. Deze vaardigheden zijn snel op hun retour en worden ook nog nauwelijks door de traditionele denkgewoontes en vastgeroeste gezindheden gevoed. Een sociaal-organisch modelontwerp dat niet de vernieuwing van een “cultuur van overlegvaardigheid en begripsvermogen”, die dus niet de verzorging van intersubjectiviteit in zijn kader als een van de belangrijkste vereisten behelst, moet daarom van het begin af aan als ontoereikend beschouwd worden. Terecht wordt vandaag met veel nadruk de “menswaardigheid van de arbeid” geëist. Ik zag mij echter ertoe genoopt in verscheidene voordrachten met dezelfde klemtoon te benadrukken dat deze eis alleen complementair aan de minstens net zo belangrijke andere naar de “arbeidswaardigheid van de mens” gerechtvaardigd is. De dienst aan het organisme van de aarde en het sociale organisme is de moderne Godsdienst, waartoe de mensen zich eerst waardig moeten maken. [nadruk van de vert.] Men hoeft niet bang te zijn om dit godsdienstig karakter van een echt sociaal-organisch model cru uit te spreken. Want het gaat geenszins om een plaatsvervangende bevrediging van verouderde en sentimentele behoeftes van kerkgangers. Veeleer gaat het om een element van economische efficiëntie en sociale rechtvaardigheid. Want de arbeidswaardigheid is verregaand identiek aan de waardigheid van de beraadslagingen en de vaardigheid om deze door te voeren. Deze behoeven een bewuste cultuur. De hiervoor ter beschikking staande vormingsmiddelen zijn naast meditatie en de oefening van psychische observatie (introspectie) vooral een inleiding in de antroposofie als algemene mens- en wereldkunde alsmede kunstzinnige oefeningen op het gebied van de door Rudolf Steiner nieuw ontsloten kunsten. De wetenschappelijke en kunstzinnige vorming binnen bedrijven die door Rudolf Steiner dringend aanbevolen werd en die in het kader van de tevens door Rudolf Steiner aanbevolen bedrijfsgesprekken in te richten zouden zijn, is onder vele gezichtspunten iets waar een toekomstige bedrijfsvoering dringend naar verlangt.

Het betrouwbaarheidsprobleem

In een bijzonders interessante en belangrijke samenhang staat hiermee het “betrouwbaarheids-probleem”. Dit wordt door elke in het bedrijfsleven staande verantwoordelijke als een van de grootste zorgen beschouwd. In ons cybernetisch tijdperk krijgt deze zorg nog een extra accent. Men formuleert deze zorgen meestal als het steeds meer uit elkaar vallen van vakkundige en leidinggevende kwaliteiten. Het is algemeen erkend dat een nog zo grote vakopleiding slechts met enkele uitzonderingen een karakterologische garantie behelst. Anderzijds wordt echter ook een zekere overeenstemming tussen het karakterologische en het algemene onderwijsniveau erkend, De oneindige superioriteit van een spirituele algemene opleiding in de zin van de geesteswetenschap van Rudolf Steiner verdient hier een bijzondere vermelding. Die is ook het beste heilmiddel tegen de steeds meer om zich heen grijpende vreugdeloosheid en lusteloosheid binnen de huidige mensheid. Dit verlies van culturele waarden is overigens ook een van de hoofdoorzaken van de kloof tussen jong en oud, die ook in personeelsproblemen van bedrijven een grot rol speelt.

De hoofdvraag van het moderne leven

11. Een aantal andere belangrijke vragen waarmee bij de constructie van een sociaal-organisch model rekening moet worden gehouden, bv. het oogmerk, de omvangbeperking en methodes van de winstcreatie, kunnen in dit korte exposé niet behandeld worden. Daarom zal aan het einde van deze, zonder aanspraak op wetenschappelijke precisie en volledigheid samengestelde aforismen, tenminste nog een korte verwijzing naar de hoofdvraag gegeven worden die voor alle gebieden van het moderne leven van centrale betekenis is. De hierbij in aanmerking komende formulering van Rudolf Steiner luidt “Het inwijdingsprincipe moet weer beschavingsprincipe worden!”
 
Het inwijdingsprincipe moet weer beschavingsprincipe worden

Eenduidiger en indringender kan het primaat van het vrije geestesleven niet tot uitdrukking worden gebracht. Helaas bestaat hiervoor ook binnen de Algemene Antroposofische Vereniging nauwelijks begrip.[12] Dit onbegrip drukt zich ondanks tegenovergesteld theoretische verzekeringen in het praktische gedrag van hen die handelen uit, daar bijna alleen winstgevende ondernemingen, maar nauwelijks winst-opmakende initiatieven, zoals die voor het vrije geestesleven kenmerkend zijn, ondersteund worden. Dit geld ook met het oog op het tegenwoordige Goetheanum, daar in dit geval gezien de huidige verhoudingen door de leden niet het vrije geestesleven, maar de institutie ondersteund wordt.
De sociaalwetenschappelijke interpretatie van het bovengenoemde postulaat is dus van groot belang, temeer omdat in het huidige openbare leven het tegenovergestelde principe bijna uitsluitend gehuldigd wordt, namelijk de verheffing van het beschavingsprincipe tot het inwijdingsprincipe, d.w.z. de inwijding in het streven naar winst, voordeel en ijdelheid vleiende aanzien. De interpretatie van de spirituele cultuurformule van Rudolf Steiner behoeft een indringende en zeer uitvoerige behandeling. In het kader van deze aforismen kan er hier alleen op gewezen worden dat deze formule in haar voorwaarden, volgen en implicaties het antwoord op de welzeker dringendste vraag van onze tijd is. Deze vraag betreft de zin van ons bestaan, überhaupt de zin van het wereldgebeuren. Het gevoel van het verlies aan zingeving, van zinledigheid dat zich onder de huidige mensen als een uithollende malaise steeds meer uitbreidt is een van de meest zorgwekkende sociaalpathologische symptomen van onze tijd. De wilsverlamming en de vernietigingsdrift, de gevoeligheid voor roes en geweld, de gelijkschakeling van voordeel en mensenwaarde alsmede vele andere ziekteverschijnselen van het ziele- en het culture leven voeren op dezelfde wijze naar deze oorsprong terug. Het inzicht dat het inwijdingsprincipe het moderne sociale principe moet zijn, zou alle syndromen van de huidige sociaalpathologie kunnen genezen. Dit principe betekent dat overeenkomstig het geestelijk wezen van de ons omringende natuur  alsmede de eigen geestelijke wezensaard van de mens de vormgeving van zijn natuurlijk en sociaal milieu zo ingericht moet zijn dat het enerzijds met de geestelijke zijnsgronden van de wereld overeenstemt en anderzijds ook de grondslag voor de beste en alzijdige ontplooiing van het geestelijke potentiaal van de mens vormt. Elk sociaal-organisch model moet zijn geaardheid en deugdelijkheid ten opzichte van de richtwaarde rechtvaardigen die dit principe stelt.

De literaire basis van de seminaararbeid

12. De literaire basis van de veronderstelde seminaararbeid moet m.i. in het werk van Rudolf Steiner gevonden worden. Maar toch zal in de loop van de tijd mogelijk ook de desbetreffende eigentijdse literatuur, tenminste in enkele interessante voorbeelden, aan bod komen. Dit schijnt met het oog op de snelle wetenschappelijke ontwikkeling van de laatste decennia die vooral in de Verenigde Staten tot een tot nu toe nauwelijks gekende scherpzinnige ontplooiing op de gebieden van logica, taalkunde en wetenschapstheorie heeft geleid, alle takken der wetenschap beïnvloedend, onontbeerlijk.

* * *




[1] Zie Götz Rehn: “Modelle der Organisationsentwicklung”, p, 297 ff.
[2] Deze cursus is, zoals eerder hier vermeld, ondanks al veel eerder aankondigingen van Uitgeverij Hesperia dat een heruitgave onderweg is, al (veel te) lang uitverkocht. Voor een inleiding op deze cursus, zie Herbert Witzenmanns, “De rechtvaardige prijs – wereldeconomie als sociale organica”, Willehalm Instituut, Amsterdam 2009.
[3] Rudolf Steiner, “De filosofie van de vrijheid”, Zeist, 2003
[4] Zie voetnoot 38.
[5] Daartoe kommen uieraard ook de werken van Herbert Witzenmann die hij bijna allemaal na het schrijven van dit opstel heeft uitgebracht, met name de vorige hoofdstukken in deze publicatie en de andere twee sociaalorganische studieboeken.
[6] Zie voetnoot 2.
[7] Zie Herbert Witzenmann, “Vom vierfachen Quell lebendigen Rechts”, Dornach 1984.
[8] Een Duitse theologe heeft zich hierover als volgt geuit: 1. De Hebreeuwse tekst die Luther vertaalde met "Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis", (Gen 1:26) en die we met '”Beeld van God” weergeven, vertaalt men uit het Hebreeuws letterlijk waarschijnlijk het beste met "als ons beeld als een gelijkenis/gelijkenis van ons." Het eerste begrip is de weergave van het Hebreeuwse woord Zalam, die zo veel als het imago van het cultusstandbeeld betekent... Het verwijst eigenlijk naar het beeld dat je kunt aanraken. Het begrip komt uit de oriëntaalse Oudheid waar de godheid werd afgebeeld in cultusstandbeelden. We kennen dergelijke beelden uit Egypte, maar ook uit Mesopotamië. Die cultusstandbeelden hadden de functie om de godheid op aarde te vertegenwoordigen. Zij waren de vertegenwoordigers van de godheid op aarde. De beelden waren niet eens de godheid - een veel voorkomende misvatting – maar, als het ware, stadhouders van de godheid, waarin de godheid kon inwonen. Daarom werden zij vereerd en verzorgd. Vaak wordt ook de koning of farao genoemd het "beeld van God op aarde." ...
 2. Als er nu in het Oude Testament staat: "Laat Ons mensen maken naar ons beeld ..." is dus niet alleen de koning meer het beeld, de vertegenwoordiger van God op aarde, maar alle mensen bedoelt. Er vindt in het Oude Testament, in tegenstelling tot de oriëntaalse oudheid van het Oude Testament, als het ware, een "democratisering" van deze voorstelling in plaats, je zou ook kunnen zeggen: een "Royaliserung van de mens". De mens is koninklijk in de zin dat hij fungeert als een vertegenwoordiger van God, het beeld van God op aarde.
3. Het tweede begrip - "soortgelijkheid" / "gelijkenis" - is de weergave van een Hebreeuws woord dat van een werkwoord, "hetzelfde zijn"/ “vergelijkbaar zijn” is gevormd. Het beste is om het te weergeven met "gelijkenis". Dit tweede woord dient de eerste tastbare voorstelling dat mensen als het ware de beelden van God zouden zijn, weer ietwat recht te zetten. "Als een gelijkenis“/ "een gelijkenis " wil zeggen, God ziet er niet uit zoals hoe mensen er uit zien. Dit idee is in Israël alleen vanwege het tweede Gebod " Gij zult geen beeld, noch enige gelijkenis maken." - onmogelijk. Met de term "overeenkomst"/ "gelijkenis" moet de afstand van de mensen tegenover God worden beschermd - het mysterie van God. Het getuigenis van de goddelijke gelijkenis van de mens beantwoordt daarmee op de vraag: "Waarom is de mens op aarde?” De mens is er, zoals de koning in de oriëntaalse oudheid, om als de stathouder van God op aarde op te treden in de oude regio Nabije? Hoe deze "oproep tot actie" dient te worden begrepen, wordt uitgedrukt in Gen 1:28.
[9] Geen verwijzing in de Duitse versie voorhanden. Deze werkkring onder de leiding van Herbert Witzenmann publiceerde het orgaan “Mitteilungen” en organiseerde in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw de jaarlijkse sociaalwetenschappelijk conferenties “Beiträge zur Weltlage”, eerst in het Goetheanum te Dornach, Zwitserland en daarna in het naburige Arlesheim.
[10] Zie Herbert Witzenmann, “De rechtvaardige prijs”, Willehalm Instituut, Amsterdam 2009
[11] Zie Georg Strickrodt “Die Stiftung als neue Unternehmensform”, Westermann, 1970,  (De stichting als nieuwe ondernemingsvorm, niet vertaald).
[12] Zie Herbert Witzenmann “De oergedachte – Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Antroposofische Vereniging”, Willehalm Instituut, Amsterdam 1993.