Willehalm Instituut, Amsterdam, 8 januari 2008 (herziene versie) – Naar aanleiding van de “IN EUROPA” aflevering 8: 1922 – Berlijn, van 30 december 2007 voldoe ik aan de algemene vraag van de VPRO IN EUROPA weblog-redactie naar een publieke reactie met twee bijlagen onder expliciete verwijzing naar de aangegeven vakliteratuur die aan de hier geponeerde stellingen ten grondslag ligt. Ik hoop dat mijn ietwat politiek incorrecte poging ertoe bijdraagt om deze nog veelal verborgen (gehouden) achtergronden verder aan het daglicht te brengen, enige vruchten moge afwerpen en dat men de kennismoed vat om ze ook op te pakken. Mijn verhaal is meer geworden dan de verzochte twee A-4tjes, maar gezien de titel en het feit dat ik meer dan 30 jaar studie over dit voor menigeen onbekend onderwerp moest zien samen te vatten, moge men mij dit toestaan. Zo nodig kan het ook tot twee A-4tjes teruggebracht worden.
De bewering van Geert Mak in de VPRO IN EUROPA aflevering 8: 1922 – Berlijn dat de moord op de Duitse Rijks-minister van Buitenlandse Zaken, de democraat Walter Rathenau de weg heeft geëffend voor het Nationaalsocialisme onder Hitler en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog is niet houdbaar en ook nergens onderbouwd. Als er namelijk één iemand was geweest die de vernietiging van Europa door de zelfvernietiging van Midden-Europa door haar twee andere aartsvijanden Bismarck en Wilhelm II, had kunnen voorkomen dan was dat ook niet, zoals in het NRC Handelsbald van 16 januari 1990 ooit werd beweerd, Walter Lippman, die als spindoctor de Amerikaanse President Wilson adviseerde bij de noodlottige vredesverhandelingen van Versailles in 1919. Nee, dan was die persoon niemand anders dan Rudolf Steiner (1861-1925), de stichter van wat over ‘t algemeen nog steeds miskend, dan wel verguisd of bespot is: de antroposofie en haar sociale tak: de idee en impuls van de functionele driegeleding van het sociale organisme of te wel de sociale organica, gebaseerd op het inzicht dat de drie idealen van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap, betrekking hebben op het geestes-, rechts- en economische leven en dat deze geledingen zich relatief autonoom tot een drieledige eenheid dienen te ontwikkelen. Alleen een dergelijk sociaal-organisch beschavingsoffensief gepaard met een waarachtig mensbeeld had de potentie om het op kunnen nemen tegen de krachten die het mogelijk maakten dat iemand als Hitler aan de macht kon komen. Diezelfde tegenkrachten deinsden er, tot op de dag van vandaag, dan ook niet voor terug om met alle mogelijke middelen Rudolf Steiner en zijn levenswerk te bestrijden.
Als filosoof in Duitsland bekend door zijn eind 1893 verschenen basiswerk “De filosofie van de vrijheid”, heruitgegeven in 1918 met de ondertitel “Resultaten van zielsmatige observaties volgens de natuurwetenschappelijke methode”, als theosoof/antroposoof, schrij-ver en redenaar vanaf het begin van de 20ste eeuw in Europa bekend geworden door zijn vele boeken, voordrachten en vier in München opgevoerde mysteriedrama’s, formuleerde Rudolf Steiner in 1917 voor het eerst deze sociale driegeleding in een aantal interne memoranda aan de kabinetschefs van de Duitse en Oostenrijkse keizers.[1] Hij hoopte daarmee te bereiken dat deze impuls als vredesplan door de Midden-Europese machten opgepakt zou worden. Enerzijds bij de vredesonderhandelingen met de Russen in Brest-Litowsk, waar de Duitse staatssecretaris Kühlmann het driegeleding memorandum in zijn aktetas had (maar niet ter tafel bracht), en anderzijds als antwoord op de zogenaamde 14 punten van de Amerikaanse president Wilson met diens daarin geponeerde idee van het zelfbeschikkingsrecht van alle volkeren. Rudolf Steiner doorzag namelijk toen al dat dit abstracte idee de urgente nationaliteiten-kwestie in Europa (vooral die van de naar vrijheid strevende Serviërs in het zuiden van Oostenrijk) en elders niet zou kunnen oplossen, maar juist als een Trojaans paard meer ellende en bloedvergieten zou brengen, indien de als een kankergezwel opgezwollen eenheidsstaat niet haar macht zou inleveren over zowel het geestes- en cultuurleven, waar het nationaliteitenvraagstuk en de rechtspraak thuis hoort, als over het economische leven, dat zich in associaties van producenten, consumenten en handelaren diende te verzelfstandigen, en zich terugtrekt tot op haar eigenlijke gebied van de natuur en mens beschermende wetgeving en wet- en ordehandhaving door de politiek, de politie en het leger.
In januari 1918 benaderde Rudolf Steiner de toekomstige Duitse Rijkskanselier Prins Max von Baden om te polsen of deze bereid zou zijn de driegeleding als Midden-Europees vredesplan wereldkundig te maken. Maar toen dit en zijn voorstel om als officiële publicist vanuit een persbureau in Zürich daaraan mee te werken, op dovemans oren stuitten, besloot hij zelf in de openbaarheid te treden.
Zo richtte hij in maart 1919 zijn appèl Aan het Duitse volk en aan de overige mensheid, dat door een aantal bekende persoonlijkheden in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland, waaronder Herman Hesse, ondertekend was, en waarvan er 50.000 exemplaren gedrukt werden. Hierin gaf hij aan wat er aan de grondslag van het Duitse Rijk door Bismarck en diens opvolger Keizer Wilhelm II mankeerde, en wat de diepere oorzaak van de Duitse ineenstorting was, namelijk “dat er nagelaten was dit Duitse Rijk een taak te stellen die uit het innerlijk wezen van het Duitse volk voortkwam.” Tevens ontwikkelde hij daarin de grondbeginselen van de universeel geldende idee van de driegeleding van het sociale organisme in enerzijds het economische leven, waar broederschap, de productie van goederen en diensten voor de ander, de eigenlijke drijfveer is, en anderzijds in het geestesleven dat zich optimaal in vrijheid kan ontwikkelen; en als het verbindende, ordenende element tussen deze beide gebieden het rechtsleven, het eigenlijke gebied van de politieke rechtsstaat waar gelijkheid tot zijn recht kan komen. De oproep eindigde met een praktisch voorstel om een driegelede delegatie naar de vredesonderhandelingen in Versailles te sturen: "Nu zou uit het ongeluk het inzicht moeten rijpen. Men zou de wil moeten ontwikkelen om tot een mogelijk sociaal organisme te komen. Niet een Duitsland dat er niet meer is, zou de buitenwereld tegemoet moeten treden, maar een geestelijk, een politiek en een economisch systeem zouden middels hun vertegenwoordigers in zelfstandige delegaties moeten willen onderhandelen met diegenen door wie dat Duitsland op de knieën is gebracht, dat zichzelf door de verstrengeling van de drie systemen tot een onmogelijk sociaal bouwwerk heeft gemaakt."
In april van dat jaar verscheen dan zijn boek De kernpunten van het sociale vraagstuk [2] in een eerste oplage van 40.000 ex., waarin deze “trias organica” verder ontwikkeld werd, en werd in Stuttgart de Bond voor de Driegeleding van het Sociale Organisme met een gelijknamig orgaan opgericht, die al snel plaatselijke afdelingen en steunpunten in heel Duitsland en vele landen in Europa, waaronder ook Nederland, kreeg. Vooral Rudolf Steiners voordrachten voor arbeiders in Württenbergse fabrieken (zoals Daimler en Bosch) maakten zoveel indruk, dat een arbeiderscomité een door 10.000 ondertekeningen gesteunde resolutie ontwierp, die van de regering eiste “dat Dr. Rudolf Steiner onmiddellijk aangesteld wordt om met de driegeleding van het sociale organisme, die [ons] als de enige redding van de dreigende ondergang voorkomt, een begin te maken.”
Tegelijkertijd wendde zich Rudolf Steiner met al zijn kracht tegen de bewering die de Westerse machten bij de vredesonderhandelingen in Versailles van plan waren naar voren te brengen, dat Duitsland als enige schuldig zou zijn aan het uitbreken van de oorlog. Het recht zetten van deze, in niet alleen zijn ogen, valse beschuldiging was op dat moment nog belangrijker dan de inzet voor de sociale driegeleding, zei hij,[3] omdat hij voorzag, en in de voorgenoemde memoranda ook duidelijk omschreven had,[4] wat de vernietigende gevolgen voor Midden-Europa en daarmee heel Europa en ook daarbuiten, zouden zijn als de Middenmachten het programma van President Wilson en de door deze beschuldiging gemotiveerde enorme herstelbetalingen opgedrongen zouden worden.[5]
Al op 17 april 1917 had Rudolf Steiner in een anonieme boekbespreking in de Neue Badische Landeszeitung onder de titel “Een bekroond wetenschappelijk werk over de geschiedenis van het uitbreken van de oorlog” gewezen op de opmerkelijke onder-zoeksresultaten van de neutrale Zwitserse auteur Dr. Jacob Ruchti van het Historische Seminaar aan de universiteit te Bern, die zijn onderzoek baseerde op de officiële stukken van de koninklijke regering van Groot-Brittannië: “Door middel van een objectieve afweging van al deze feiten vormt Ruchti een oordeel dat hem het recht geeft de zogenaamde vredespogingen van de Engelse staatsmannen als een onwaarachtige legende neer te zetten en zelfs bij hen de oorlogszuchtige krachten aan te tonen. Aan het einde spreekt hij [Ruchti] de zwaarwegende woorden uit: ‘De geschiedenis laat zich op den duur niet vervalsen, de legende kan ten overstaan van wetenschappelijk onderzoek niet standhouden, het donkere weefsel wordt aan het licht gebracht en doorbroken, ook al is het nog zo kunstig en fijn gesponnen.’”
Bovendien was Rudolf Steiner in lange persoonlijke gesprekken met de Duitse generaal-overste Von Moltke, na diens ontslag in 1915, op de hoogte gesteld over wat er zich werkelijk in die tragische dagen vlak voor het uitbreken van de oorlog en ook daarna op het diplomatische en militaire terrein, achter de schermen had afgespeeld. Omdat het volgens Rudolf Steiner onmogelijk was om van de Duitse delegatie bij de aanstaande vredesonderhandelingen te eisen hun handtekening te zetten onder een verklaring dat Duitsland als enige schuldig was aan het uitbreken van de oorlog, wanneer die voorvallen algemeen bekend zouden worden, werd er spoedig besloten, met toestemming van de weduwe van Von Moltke, om diens memoires te publiceren. Reeds een lid van de Duitse delegatie was uitgekozen om voor de verspreiding in Versailles te zorgen. Enkele dagen vóór het begin van de onderhandelingen gaf de Bond voor Driegeleding in een oplage van 10.000 ex. de publicatie uit onder de titel De schuld aan de oorlog – Beschouwingen en herinneringen van generaal-overste H. v. Moltke aan de voorvallen van juli 1914 tot november 1914 [6] met een voorwoord van Rudolf Steiner en een Oproep aan het Duitse volk en de Duitse regering. De eerste zin van deze oproep, waarvan er tevens 50.000 ex. apart als vlugschrift werden gedrukt, luidde: “Het Duitse volk kan alleen door een onverbloemde onthulling van de waarheid over de oorzaken van het uitbreken van de oorlog, voor zover dit mogelijk is, en over de werkzaamheid van de in Duitsland tijdens de oorlog werkelijk doorslaggevende machten, op zijn grondgebied ruimte scheppen voor een gezonde wederopbouw van de maatschappelijke ordening.”
Alles scheen voorbereid voor een publicitaire veldslag van de eerste orde. In het hoofdstuk “Het oorlogsschuldvraagstuk” van zijn boek Driegeledingstijd – Rudolf Steiner en zijn strijd voor de structuur van de toekomstige samenleving schrijft Hans Kühn: “Daarmee scheen een buitengewone gelegenheid geschapen te zijn om Rudolf Steiner en de door de Bond verdedigde idee van de driegeleding van het sociale organisme populair te maken. Het Duitse volk was bang voor de komende vredesonderhandelingen en was ten zeerste erin geïnteresseerd dat de erkenning van de oorlogsschuld vermeden zou kunnen worden. Daarmee zou de gedachte van een nieuwe soort samenlevingsstructuur op ieders lippen zijn, en had men niet aan Rudolf Steiner voorbij kunnen gaan, als door zijn inspanningen de aantijging aan het adres van Duitsland de enige oorlogsschuldige te zijn van tafel geveegd zou zijn. Dit had bovendien veel consequenties gehad: de grond voor de eis van hoge herstelbetalingen en andere zware vernederingen zou komen te vervallen. Mogelijkerwijze had zelfs de gedachte aan een vrede gebaseerd op wederzijds begrip op kunnen komen.”
Maar tragische tegenslag, het mocht niet zo zijn! Door uiterst naïef gedrag uit eigen kring en heftige weerstand van enkele leden van de Von Moltke familie en van de militaire legerleiding in Berlijn, die voorkomen wilden dat de afgedankte, al in Doorn wonende keizer en diens politieke nullen in een slecht daglicht zouden komen te staan, en dus deze afweging boven het belang van de voorlichting over de noodlottige schuldvraag stelde, zag Rudolf Steiner zich uiteindelijk gedwongen de publicatie en de vlugschriften te vernietigen.
Het geschrift verscheen weliswaar in 1922, maar toen was het kwaad al geschied…
Ondanks het gevaar door beunhazen (nog verder) in de verdomhoek van de “conspiracy theorists” of zelfs “neonazi’s” te worden gezet, moet in deze oorlogsschuldkwestie toch naar de rol van bepaalde occulte en geheime groeperingen met wijdvertakte verbindingen met de Anglo-Amerikaanse vrijmetselarij en politiek-economische kringen verwezen worden, een tot nu toe (vooral hier te lande) onbelicht onderwerp, dat Rudolf Steiner vooral in zijn destijds (1916/1917) niet-publieke reeks voordrachten over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog aansneed. Daarin verwees hij herhaaldelijk naar een uit geheime kringen in Engeland stammende kaart van het jaar 1890, waarop de toekomstige verdeling van Europa na een wereldoorlog in grote lijnen al te zien was (hier weergegeven met commentaar in bijlage 2). Voor het in 1918 verschenen boek van een van de toehoorders van die voordrachten, Karl Heise, De Entente-Vrijmetselarij en de [Eerste] Wereldoorlog – Een bijdrage aan de geschiedenis van de wereldoorlog en aan begrip van de ware Vrijmetselarij schreef Rudolf Steiner niet alleen het voorwoord, maar ondersteunde hij ook de drukkosten ervan. Hoewel de meningen over dit boek onder antroposofen verdeeld zijn, wordt ook Rudolf Steiners voorwoord hier als bijlage 1 weergegeven, omdat hij zich daarin sterk maakt om vooral niet deze invalshoek uit het oog te verliezen.[7]
Welnu, om een lang verhaal kort te maken: hoewel er vanuit de Bond voor driegeleding naast de politieke acties ook een reeks activiteiten in het geestes- en het economische leven werden ontplooid, zoals de stichting van de eerste, nog steeds bestaande en wereldwijd uitgebreide, Vrije School in Stuttgart in 1919 en de oprichting van associatieve ondernemingen en instituten, kon deze impuls zich tegen de toenemende tegenwerking door zowel progressieve alsook conservatieve (klerikale) krachten niet doorzetten en hief zij zich als zodanig in 1921 op, om zich voortaan in te zetten voor een vrij geestesleven. De populariteit van Rudolf Steiner als voordrachtskunstenaar werd er echter niet minder om, duizenden stroomden naar zijn redevoeringen, soms moest zelfs de verkeerspolitie er aan te pas komen om de mensenmenigte in goede banen te leiden, maar toen, na een aanslag op zijn leven in München in mei 1922 door leden van de nationaalsocialistisch gezinde Thule Vereniging, zijn veiligheid in Duitsland niet meer kon worden gewaarborgd, zag hij zich genoodzaakt voorgoed naar het dorp Dornach bij Basel, Zwitserland uit te wijken. De aanleiding daartoe was een al in augustus 1921 gedane oproep in het Katholieke en Duits-Nationalistisch gekleurde tijdschrift Hochland, waarin “de strijd tegen Steiner” als een “absoluut noodzakelijke plicht” werd gedeclareerd voor “al diegenen die zich om de zuivering van ons openbare leven bekommeren.” Daaraan werd toegevoegd: “Wellicht zal het op den duur onvermijdelijk zijn om deze strijd te organiseren.” In deze tijd werd ook bekend dat op een lijst van bepaalde politieke kringen onder de te vermoorden prominente Duitse persoonlijkheden als nummer 8 of 9 Rudolf Steiner werd opgevoerd.[8]
In zijn nieuwe thuisbasis Dornach was onder zijn leiding al tijdens de oorlogsjaren het eerste Goetheanum (als centrum van de in Berlijn in 1913 opgerichte Anthroposofische Vereniging) gebouwd, dat echter een jaar later tijdens Oudejaarsavond 1923 door brandstichting volledig in as werd gelegd. Vermoedelijk door dezelfde krachten die hem uit Duitsland verdreven hadden, daar deze hem als een van hun grootste tegenstanders beschouwden.[9] Bekend is minstens één krantenartikel van Adolf Hitler, waarin hij Rudolf Steiner uitmaakt voor een verrader van het Duitse volk en de beweging voor de driegeleding van het sociale organisme voor “een joodse methode om de normale geestesgesteldheid van volkeren te vernietigen.”[10]
Ondanks deze tegenslagen ging Rudolf Steiner onder veranderende omstandigheden onverstoord door met het ontwikkelen van de sociale driegeleding. Dit geschiedde in 1922 in Dornach met zijn baanbrekende cursus Wereldeconomie, waarin hij een nieuwe denkwijze en taal voor de sociale organica ontwikkelde, en daarbij ook een verdere structurele oorzaak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aangaf: het markante verschil tussen de economische ontwikkeling en industrialisatie van de 19de eeuw in Engeland en Duitsland, dat met de gangbare, op nationale staten gebaseerde economische wetenschap niet opgelost kon worden en onherroepelijk tot een conflict moest leiden – een precaire situatie die in andere uitingsvormen in wezen zal voortduren totdat de uitwerking en toepassing van deze wereldeconomische wetenschap daar een einde aan maakt.[11] Mede als instrument daarvoor richtten Rudolf Steiner en de zijnen in Dornach, precies een jaar na de brand van het eerste Goetheanum, op sociaal-organische grondslag de Antroposofische Vereniging opnieuw op, met als haar onderzoekscentrum het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap, waardoor deze vereniging, in principe, de meest moderne vereniging in de wereld zou zijn c.q. kunnen worden, ver van alle sektarisme en machtsmisbruik, en dus een voorbeeld voor alle menselijke samenwerkingsverbanden die zich in de bewustzijnshouding van deze tijd willen opstellen.[12]
Doch Rudolf Steiner werd aan het einde van de bijeenkomst tot heroprichting van de Anthroposofische Vereniging op 1 januari 1924 zwaar vergiftigd. Hij herstelde zich enigszins, hield nog een aantal inspirerende voordrachten voor priesters, artsen, kunstenaars en leden van de Vrije Hogeschool, maar stierf op 30 maart 1925. En zo is het aan zijn over de hele wereld in werkgroepen verspreidde leerlingen en zelfstandige individuen om zijn reddingsimpuls naar vermogen voort te zetten.
In hoeverre dat gelukt is c.q. deze reddingsimpuls ook intern ondermijnd werd en wordt, ligt buiten het bestek van deze beschouwing. Het een en ander in die richting is na te lezen in mijn artikel “Graaloorlog om het Goetheanum” dat als inleiding bedoeld is op het tweede deel “Parzival” van Werner Greubs boek Willem van Oranje, Parzival en de Graal, waarvan het eerste hoofdstuk op de website www.willehalm.nl onder de rubriek Oranje en de Graal te lezen is. (Update: op 28-5-2009 in zijn geheel verschenen) .
Bijlage 1
Voorwoord van Rudolf Steiner uit 1919 tot het boek
De Entente-Vrijmetselarij en de [Eerste] Wereldoorlog van Karl Heise
De inzichten die tot een begrip van de grote wereldcatastrofe voeren moeten op de meest verschillende gebieden van het leven der volkeren en mensen worden gezocht. Het gebied dat tot aan dit tijdstip als het eigenlijke politieke gold, behelst slechts één van de stromingen die samengekomen zijn om het vernietigende gebeuren te veroorzaken. In de gedachtes, die in juli 1914 de mensen in de verwarring hebben gedreven, stroomde door lange tijden heen vele andere krachten die de mensheid verdeelden. In dit boek wordt ook slechts één van de ter sprake komende stromingen beschreven. In hoeverre het belangrijk is om naar deze stroming onderzoek te verrichten, mag de lezer zelf beslissen, die in wat volgt een flink arsenaal aan feitenmateriaal voorgelegd zal krijgen dat onderbouwen kan hoe bepaalde geheime genootschappen van de Entente-landen en hun loges een oorspronkelijk en in wezen goede en noodzakelijke zaak in dienst van het volksegoïsme en de zelfzuchtige belangen van afzonderlijke mensengroepen stelden. Een zaak die de hele mensheid zonder rassen- en belangenverschillen zou moeten dienen wordt van een goede een slechte, indien deze tot de machtsbasis van afzonderlijke mensengroepen wordt gemaakt. De grondslagen van bepaalde inzichten werden door geheime genootschappen van de ententelanden tot drijfveren voor politieke overtuigingen die de wereldcatastrofe voorbereidden en voor beïnvloeding van gebeurtenissen in de wereld. Natuurlijk zou diegene op eenzijdigheid betrapt worden die er geen rekening mee houdt dat uit de plaatsen waar een zodanige overtuiging en beïnvloeding haar oorsprong vond, nog menige andere oorzaak zijn voortgekomen. Het boek dat hiermee aan de openbaarheid wordt voorgelegd, wil niet omvattend spreken over de “schuldvraag aan de wereldoorlog”; maar wil de aandacht vestigen op richtingen, waarin degene die deze “schuld” wil vinden ook moet zoeken. Zo iemand zal met datgene wat hij hier vindt nog het een en ander moeten verenigen. Maar uit het voorgelegde feitenrelaas zou toch de conclusie moeten volgen dat de zoeker naar deze “schuld”, die men beter een zoeken naar de drijvende oorzaken kan noemen, een belangrijk gezichtspunt buiten beschouwing laat als hij zijn aandacht niet in de door het volgende aangegeven richting laat uitgaan.
Zürich, 10 oktober 1918
Noot achteraf: Onder dit voorwoord staat geen naam. Dat het toch van Rudolf Steiner is blijkt uit de volgende notarieel gewaarmerkte brief d.d. 24 maart 1937 van Karl Heise aan ene Frau Klein, waarin hij o.m. schrijft: “Mijn boek Entente Freimaurerei und Weltkrieg (eerste uitgave 1918) heb ik op initiatief van Dr. Steiner geschreven. Dr. Steiner hield te Dornach in 1916 voordrachten over de in mijn boek gepubliceerde geheime kaart van Britse loges (zie hier bijlage 2) en zei bij die gelegenheid: ‘Iemand zou deze dingen moeten behandelen, erover schrijven.’ Ikzelf heb deze uitspraak niet gehoord, maar hij werd mij door die Unie-professor meegedeeld (U zult hem kennen), die samen met Dr. Grossheintz het stuk land te Dornach voor het “Goetheanum” [in Zwitserland] heeft geschonken. Dezelfde dag besloot ik mij aan deze arbeid te wagen. Ik was altijd enthousiast geweest over vrijmetselaar ideeën, want ik had veel daarover gelezen en was nu plotseling als het ware uit de wolken gevallen door het feit dat die vrijmetselaars zo’n gemeenheid (Europa in een oorlog te storten om Duitsland van de kaart te vegen) in hun schild voerden, en zelfs al ten tijde van de oude keizer Wilhelm. Ik was zelf nooit vrijmetselaar geweest, maar ik had wel alles – en reeds vele jaren – gelezen, wat mij over de Vrijmetselarij tegemoet kwam. (Ik had veel geld uitgegeven, vele boeken daarover gelezen. Altijd werden de vrijmetselaars als hoge idealisten afgeschilderd. Nu had Steiner aangetoond dat dat allemaal onwaardig bedrog is.)
Nog in hetzelfde jaar – 1916 – legde ik mijn werk voor aan Dr. Steiner. Hij adviseerde mij het aan [het tijdschrift] Süddeutsche Monatshefte te sturen. Hij schreef ook het voorwoord evenals daarna de zgn. “flap” voor de besprekingsexemplaren aan de bladen. Hierover bestaat helemaal geen geheim, zelf heb ik dat aan veel lieden gezegd – Dr. Steiners handtekening werd alleen niet in het boek afgedrukt, omdat hijzelf geen handtekening onder zijn voorwoord heeft gezet. – Toen het boek eindelijk in 1918 uitkwam, kort voor het uitbreken van de revolutie (ik had ongelofelijk veel moeite om een uitgever te vinden), vroeg ik Dr. Steiner of hij een opdracht voor het boek wilde schrijven. Hij gaf toe! Dus werd de opdracht aan het begin van het boek geplaatst. – Nu is het eigenlijk echter vooral aan mevrouw E. Boss-Jegher in Zürich te danken dat ik een uitgever heb gevonden – ook heeft ze de uitgever met Rudolf Steiner in contact gebracht. Want, wat de hoofdzaak is: Dr. Steiner heeft het drukken met 3.600 Zwitserse Franken gefinancierd, ikzelf met iets meer dan 1.000 SFR., de rest droeg de uitgever bij.“
Er is vooral in Duitsland de laatste tijd veel te doen geweest over de vraag of Rudolf Steiner nu wel of niet vrijmetselaar was geweest, en zo ja van welke stroming. Het nodige is daarover te lezen in zijn autobiografie Mijn levensweg (hoofdstuk 36) en Zur Geschichte und aus den inhalten der erkenntniskultischen Abteilung der Esoterische Schule 1901 – 1914 (Dornach, 1987). Daaruit blijkt dat in zijn pogingen om de omvattende wijsheid van de oude mysteriescholen op een christelijke manier te vernieuwen door de uiteengevallen gebieden van wetenschap, kunst en religie te herenigen, hij zich ook formeel – maar niet inhoudelijk – bij een Oudegyptische tak van de volledig verstarde Vrijmetselarij (Misraïm Dienst) aangesloten heeft, en daarbinnen een werkgroep Mystica aeterna heeft opgericht. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte hij echter aan deze relatie onmiddellijk en voorgoed een einde, en verscheurde alle betreffende documenten.
Bijlage 2
Kaart van Europa uit
De Entente-Vrijmetselarijen de Wereldoorlog van Karl Heise
De Entente-Vrijmetselarijen de Wereldoorlog van Karl Heise
Boven deze kaart stond de volgende tekst: “De toekomstige, uit een wereldoorlog voortkomende, indeling van Europa, zoals die in geheime kringen van de Engelssprekende wereld werd voorgesteld. (Over de indeling van het Noorden [Scandinavië] en over de preciezere indeling van de Romaanse gebieden schijnen geen aanwijzingen te zijn gemaakt.)”
Van Engeland weliswaar onafhankelijk, maar onder zijn invloedssfeer staande gebied [dit betreft de gemarkeerde West-Europese kustgebieden, waaronder heel Nederland].
Vertaling van de inscripties op de kaart: “Het voor de Duitsers overgebleven gebied (Rijn, Donau)” – “Na de voorspelde wereld-oorlog ontstane Donau-Balkan-Bond (Donau)” – “Uit de ontbinding van de Russische staat uit Tsjecho-Slovaken, Polen, Russen etc. voortkomende Slaven-Confederatie (Weichsel).”
Noot achteraf: De broeder Arthur van de hier eveneens al genoemde graaf Ludwig Polzer Hoditz, schreef over deze kaart in zijn boek Kaiser Karl (Zürich-Leipzig-Wenen, 1928, p. 19, voetnoot) het volgende: “Ik abstraheer van het feit dat de vernietiging van de Habsburgse monarchie al sinds geruime tijd een uitgemaakte zaak van die politici was die – terloops gezegd – na de ineenstorting van de Middenmachten de hoofdrollen van de wereldpolitiek onder elkaar verdeelden. Hierbij zij verwezen naar de kaart over de opdeling van Europa, die de Engelsman Labouchère in het door hem uitgegeven satirische tijdschrift Truth in het jaar 1890 – dus vierentwintig jaar voor het uitbreken van de wereldoorlog – publiceerde. Die kaart is bijna identiek aan de huidige kaart van Europa: Oostenrijk is als monarchie verdwenen en heeft voor een Volkerenbond republiek plaatsgemaakt. Bohemen is in de terloopse gestalte van Tsjecho-Slowakije een zelfstandige staat, Duitsland is binnen zijn huidige [1928] enge grenzen gedwongen en in republikeinse staatjes ontbonden. Boven de ruimte van Rusland staat het woord ‘woestijn’, ‘staten voor socialistische experimenten’.”
Hoewel deze laatste woorden over de doelstellingen van deze Westerse broederschappen voor het Oosten van Europa niet op de hier weergegeven kaart staan, is het juist dit waarop Rudolf Steiner in zijn voorwoord bij het boek van Heise doelde met de enigszins verhullende zin “De grondslagen van bepaalde inzichten werden door geheime genootschappen van de ententelanden tot drijfveren voor de wereldcatastrofe voorbereidende politieke overtuigingen en voor beïnvloeding van gebeurtenissen in de wereld”. Dit legde hij nader uit in een van zijn reeds aangeduide voordrachten over de achtergronden van de Eerste Wereldoorlog, Zeitgeschichtliche Betrachtungen – Das Karma der Unwahrhaftigkeit in de reeks Kosmische und Menschliche Geschichte, die Karl Heise op 4 december 1916 in Dornach gehoord moet hebben:
“Ik heb u [al eerder in 1916] erop gewezen dat er in bepaalde occulte broederschappen van het Westen, voor mij aantoonbaar in de jaren negentig [van de 19e eeuw], reeds sprake was van de tegenwoordige wereldoorlog en dat destijds de leerlingen van deze occulte broederschappen onderwezen werden door landkaarten, waarop aangegeven was hoe Europa door deze wereldoorlog moest worden veranderd. Met name werd in Engelse occulte broederschappen verwezen naar een oorlog die moest komen, die men formeel naderbij loodste, die men voorbereidde.”
In zijn voordracht van 17 december 1916 in Dornach ging Rudolf Steiner hier verder op in zonder echter concrete namen van Engelse occultisten te noemen. (Voordat zijn woorden hier geciteerd worden, is wellicht een korte aanmerking bij het woord “onderras” niet overbodig. Deze neutrale term is bepaald niet racistisch bedoeld en verwijst naar het feit dat in het verleden het menselijke ras onderverdeeld raakte in rassen, die echter in de loop van de tijd meer en meer over zullen gaan in cultuurverschillen. Anthroposofie, dat in de jaren negentig [van de 20e eeuw] volledig onterecht in verband werd gebracht met racisme en discriminatie, is als bewustwording van het algemene mens-zijn juist in staat datgene waarvan het beschuldigd werd te overwinnen. Meer daarover is na te lezen in het boekje Geen sprake van…Kritiek en commentaar op het interim rapport van de commissie 'Antroposofie en het vraagstuk van de rassen' door Wim Veltman, Walter Heijder, Mees Meeussen en Robert Jan Kelder, uitgave in eigen beheer, 1998):
“En dat [d.w.z. de geplande wereldoorlog] moet ertoe leiden dat het Oosten gebruikt wordt om bepaalde voorzieningen te treffen – op dezelfde manier als het Pausdom in Europa zijn voorzieningen heeft getroffen. Nu is men vanzelfsprekend een onderras verder gevorderd [d.w.z. van het vierde of Grieks-Romeinse cultuurtijdperk naar het huidige vijfde] en terwijl men tijdens het Pausdom kerkelijke instellingen heeft gesticht op allerlei manieren – zo heeft het westerse Pausdom, dat zich uit het westerse ‘Brittanisme’ heeft ontwikkeld, de taak om in het Oosten heel bepaalde economische experimenten uit te voeren. Dat wil zeggen, het heeft de taak een bepaalde economische samenlevingsvorm op de meest sociaal mogelijke wijze in te richten, waarvan men aanneemt dat deze vorm in het Westen, omdat daar het vijfde en niet het zesde [nog ver in de toekomst tot volle ontplooiing komende Slavische] onderras is, nog niet doorvoerbaar is. Maar het Oosten moet men om te beginnen experimenteel voor zulke toekomstig gerichte experimenten gebruiken – politieke, geestelijke en economische experimenten moeten uitgevoerd worden.”
Later bleek dat hij zich beriep op de Engelse katholieke occultist George Harrison, die in zijn boek The Transcendental Universe – Six Lectures on Occultism, Theosophy and the Catholic Faith (Londen, 1884) over het toekomstige lot van de Slavische volkeren, met name in het Russische rijk, schreef: “We hoeven het thema niet verder te vervolgen dan te zeggen dat het nationale karakter hen in staat zal stellen om experimenten in het socialisme van politieke en economische aard door te voeren, die in West-Europa talloze moeilijkheden met zich mee zouden brengen.”
CONCLUSIE
Wellicht kan men, naar aanleiding van deze (noodgedwongen aforistische) reactie op de IN EUROPA aflevering 1922 – Berlijn, zich voornemen om het een en ander in de hier aangegeven literatuur na te lezen. Dit niet alleen ter nagedachtenis van en eerbetoon aan de vele miljoenen onschuldige mannen, vrouwen en kinderen die als menselijke proefkonijnen het slachtoffer blijken te zijn geworden van het mislukte socialistische experiment in het Oosten en de twee wereldoorlogen, alsmede de naweeën daarvan in de derde en vierde wereld, en ook niet alleen ten behoeve van diegenen die in hun levensomstandigheden door deze hier geschilderde mensonterende machinaties getroffen zijn, maar ook met het oog op de talloze onnodige slachtoffers die er onherroepelijk weer zullen vallen, indien deze hier aangeboden reddingsimpuls niet breder aangenomen, ondersteund, verder ontwikkeld en doorgevoerd wordt.
* * *
P.S.
Brief aan de Serbian News Weblog[13]
Blog van Dr. Slobodan Mitric, die onder meer voorzitter is van de door hem in Amsterdam opgerichte Democratische Partij van Servië, en van wie twee boeken “Confessions of a Disgrunteled Spy” en “De Gouden Tip” bij Uitgeverij Willehalm Instituut (digitaal) zijn verschenen.
“Bedankt voor het plaatsen van mijn IN EUROPA reactie en mijn benoeming tot professor!
Jammer genoeg kon ik de kaart van Europa niet tevoorschijn toveren en zijn de voetnoten niet direct ter plekke leesbaar, maar als eindnoten. Ook was er een foutje in mijn tekst met de datum van die kaart, maar uit de context blijkt dat het 1890 en niet 1990 moet zijn. Maar dat zijn kleinigheden.
In mijn 'Nieuwjaarsboodschap' heb ik ook verwezen naar "de naar vrijheid strevende Serviërs" i.v.m. de in die tijd spelende nationaliteitenkwestie. Nu zit Servië o.m. met het probleem van de naar onafhankelijkheid strevende Albanezen in Kosovo, die dat binnen een eigen ministaat op heilig Servisch grondgebied willen verwezenlijken (De Serviërs hebben immers daar in verband met ridders uit heel Europa in 1389, zoals jij in je toneelstuk "De slag bij Kosovo" heb gedramatiseerd, het christelijke Europa ervoor behoed om overrompeld te worden door atavistische, antichristelijke krachten, net zoals Willehalm van Oranje (Guillaume d'Orange) en de zijnen dat al zo’n zes eeuwen eerder in de Spaanse Mark hebben gedaan.) Ik heb die explosieve situatie daar niet grondig onderzocht, maar het schijnt mij dat in de vastgelopen onderhandelingen daarover de Servische regering een royaal aanbod aan de Albanese Kosovaren heeft gemaakt in de richting van de sociale driegeleding: volledige culturele autonomie. Of dat ook de rechtspraak omhelst weet ik niet. Maar het hele aanbod werd grof van de hand gewezen door er geheel niet op in te gaan.
Hier dunkt mij zijn de woorden die Rudolf Steiner schreef in het hoofdstuk "Internationale betrekkingen tussen sociale organismen" van zijn boek "Kernpunten van het sociale vraagstuk" nog steeds van actuele betekenis: "De mensen uit een taalgebied komen met die uit een ander taalgebied niet in onnatuurlijke conflicten, wanneer zij zich ten minste niet van de staatsorganisatie of van economische macht willen bedienen om hun volkscultuur tot gelding te brengen. Heeft een bepaalde volkscultuur tegenover een andere een sterker vermogen om zich te verbreiden en een grotere geestelijke vruchtbaarheid, dan zal die verbreiding terecht zijn, en zij zal zich vreedzaam voltrekken, wanneer zij uitsluitend tot stand komt door inrichtingen die van geestelijke organismen afhankelijk zijn." Maar Rudolf Steiner was ook realistisch genoeg om direct daaraan toe te voegen: "Tegenwoordig zal de driegeleding van het sociale organisme nog zeer sterke tegenstand ervaren van de kant van die groeperingen binnen de mensheid, die zich uit de saamhorigheid van taal en volkscultuur hebben ontwikkeld..." Het is daarbij belangrijk om in te kunnen zien dat dit geen programmapunten van een of andere partijpolitieke richting zijn, maar objectieve sociaal-organische wetmatigheden van dynamische aard en dat zulke ideeën gezond voedsel zijn voor het sociale organisme, dat bij gebrek daaraan onherroepelijk getroffen zal worden door toenemende ellende en bloedige conflicten. Dit zouden de regeringen van de meeste EU-landen, waaronder ook Nederland, en van de VS die achter het nationalistische streven van de Albanese Kosovaren staan, eens duidelijk moeten beseffen. Er is daar al meer dan genoeg bloed vergoten!!!”
[1] Deze memoranda zijn afgedrukt in Rudolf Steiner, Aufsätze über die Dreigliederung des sozialen Organismus (Dornach, 1961). De sociale driegeleding heeft haar pendant of spiegelbeeld in de driegeleding van het menselijke lichaam in: a– het zenuw- en zintuigstelsel, de fysiologische basis van het voorstellen, b– het ritmische systeem van hart en longen, de basis van het voelen, en c– het stofwisselingssysteem, de basis van het willen. Deze ontdekking die, samen met de driegeleding van de mens als een wezen van lichaam, ziel en geest, de grondslag vormt voor het oplossen van het zgn. body-mind probleem, publiceerde Rudolf Steiner ongeveer in diezelfde tijd (1917) in zijn boek Von Seelenrätseln, dat (nog steeds) niet in het Nederlands vertaald is.
[2] Voor het eerst gepubliceerd in Nederland in 1919 in een vertaling van Marie Tak van Poortvliet onder de titel DE KERN VAN HET SOCIALE VRAAGSTUK in de LEVENSVOORWAARDEN VOOR HET HEDEN EN DE TOEKOMST met aan het einde het appel Aan het Duitse volk en aan de overige mensheid ondersteund door Het comité voor NEDERLAND en een flink aantal steunbetuigingen van Nederlandse burgers.
[3] Zie Hans Kühn, Dreigliederungszeit – Rudolf Steiner Kampf für die Gesellschaftsordnung der Zukunft, (Dornach, 1978, p.56).
[4] Terugblikkend op die woelige tijd, schreef graaf Ludwig Polzer Hoditz, die een van die memoranda aan zijn broer Arthur, de toenmalige kabinetschef van de Oostenrijkse Keizer Karel doorgaf, in zijn in 1922 verschenen boek Het Testament van Peter de Grote – De strijd tegen de geest (Dornach, 1989) dat Rudolf Steiner hem probeerde gerust te stellen met de volgende woorden: ”Doe alstublieft rustig aan. Men moet ook leren toezien hoe iets ten gronde gaat. Als datgene wat ik u als reddende mogelijkheid uiteengezet heb niet tot stand komt, zullen er een reeks catastrofen komen. Maar datgene wat zich niet vanuit vernuft kan voltrekken, zal na de grote omwentelingen toch gebeuren; want het wordt gewild door de wereld.”
[5] Iets wat overigens ook J.M. Keynes in zijn in datzelfde jaar nog verschenen boek The Economic Consequences of the Peace weliswaar zag aankomen, maar uiteindelijk niet wist te verhinderen.
[6] Afgedrukt in het reeds genoemde boek van H. Kühn, Dreigliederungszeit, waarin een apart hoofdstuk gewijd is aan het oorlogsschuldvraagstuk.
[7] Verder onderzoek in die richting is gedaan door onder meer de antroposoof H. Pfeiffer in zijn boek Brüder des Schattens – Versuch einer Hintergrundanalyse zur Weltpolitik (Zürich 1983) en Antony C. Sutton, wiens boek America’s Secret Establishment – An Introduction to the Order of Skull and Bones e.a. online te lezen is. Wellicht is ook hier een citaat uit Staat van Bedrog (Breda, 1997, p. 134) van Willem Oltmans aan de orde: “Binnen Westerse democratische structuren opereren ongecontroleerde krachten, governments within governments die van de democratische rechtsstaat een lachertje maken. Geheime diensten en hun handlangers bepalen uiteindelijk wat goed is voor het land, het bondgenootschap en de wereld.” Tevens verwijs ik naar de bij de Uitgeverij Willehalm Instituut in 2005 verschenen contraspionage thriller Operation Twins van Slobodan Mitric over de latente regeringen in Oost en West en zijn waar gebeurde roman De Gouden Tip over de ongelooflijke, maar daarom niet minder ware achtergronden van de ontvoering van en moord op Gerrit-Jan Heijn in 1987.
[8] Zie Hans Büchenbacher, München 1923 in Erinnerungen an Rudolf Steiner. Gesammelte Beiträge aus den Mitteilungen der anthroposophischen Arbeit in Deutschland 1947-1978, Stuttgart 1979.
[9] Over deze brand schrijft Gérard de Sède in zijn boek Le secret des Cathares (Parijs, 1974, p. 271): “De brand van het Goetheanum was geïnspireerd door het geheime nazi gezelschap ‘Thule’. Het was het werk van Hitlers stormtroepen (S.A.). In mei 1922 in München hadden de S.A. leden al wat wapenfeiten geleverd tegen Steiner (Zie het boek van André Brissaud, Hitler et l’Ordre Noir, p. 91 en 92, [Paris 1969]). De brandstichting is een van de meest curieuze episodes van de ‘geheime oorlog’, een waarachtig duel tussen magiërs, die de occultisten van de humanistische richting voeren met diegenen die door de Nazi’s geïnspireerd zijn.”
[10] Verschenen onder de titel “Staatsmannen of criminelen“ in de Völkische Beobachter van 15 maart 1921. In het niet helemaal op waarheid berustende, maar toch interessante boek De lans van het lot (Deventer, 1979) van de Engelse auteur Trevor Ravenscroft wordt deze tegenstelling tussen Adolf Hitler en Rudolf Steiner verder uit de doeken gedaan.
[11] Deze in een Duits-Nederlandse vertaling door Uitgeverij Hesperia in Rotterdam uitgebrachte voordrachten zijn al langere tijd uitverkocht, en vreemd en jammer genoeg ook niet (meer) opgenomen in de lijst van de stichting Rudolf Steiner Vertalingen. Omdat Rudolf Steiner, naar eigen zeggen, in deze cursus van 14 voordrachten en 6 seminaars de nieuwe vorm en denkwijze van de sociale driegeleding uiteenzet, dient deze lacune in het belang van de mensheid en aarde (het sociale organisme kan men immers ook als mens en milieu opvatten) zo spoedig mogelijk opgevuld te worden. Voor een inleiding op deze cursus zie De recht-vaardige prijs van Herbert Witzenmann (Willehalm Instituut, 1994) ook voorhanden in het Engels als The Just Price – World Economy as Social Organics (Willehalm Institute, 1999).
[12] Zie een aantal door het Willehalm Instituut uitgegeven publicaties van Herbert Witzenmann die alle de sociaal-organische grondslag van de Anthroposofische Vereniging en de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap betreffen: De Principes van de Anthroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg; Beschaving en bescherming – De vragen van de moderne beschaving en de antwoorden van de ‘principes’ van de Anthroposofische Vereniging; Vormgeven of beheren / Rudolf Steiners sociale organica – Een nieuw beschavingsprincipe en De oergedachte – Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Anthroposofische Vereniging. Zie verder de fonds rubriek van de website: www.willehalm.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten